50 languages

Date:
Test Number:
Score:
Time spent on test:
Básico:


12/23/2025
61
0
0:00 sec
Yes

Pruebas 61

0/10

¡Haz click en una palabra!
1.Vosotros / vosotras estudiáis italiano.Jullie leren .  
2.Hoy no trabajo.Vandaag werk ik .  
3.En el invierno nos gusta quedarnos en casa.In de winter blijven we thuis.  
4.Salgamos al balcón. we naar het balkon gaan.  
5.La habitación es demasiado ruidosa.De kamer is lawaaierig.  
6.¿A qué hora llega el tren a Ámsterdam? komt de trein in Amsterdam aan?  
7.¿Desde dónde puedo llamar (por teléfono)?Waar kan telefoneren?  
8.¿Puede conseguirme (usted) una entrada? u voor een kaartje zorgen?  
9.¿Es el agua profunda?Is het diep?  
10.¿No tenéis hambre?Hebben jullie geen ?  
Italiaans
niet
graag
Laten
te
Wanneer
ik
Kunt
water
honger