Deutsch - Niederländisch Test 74 - Goethe-Tests Fortgeschrittene

TEST 74: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!

beroep - door - geven - heeft - hoofd - iemand - inslaan - leeg - leidende - nagedachtenis - namiddag - plaats - problemen - voldoende - weerstand -

1. Gas geben > gas
2. das genügt völlig > dat is meer dan / dat is meer dan genoeg
3. Lassen Sie sich nicht stören! > Gaat u maar gewoon !
4. ich an Ihrer Stelle > in uw / als ik u was
5. Ich habe Probleme mit dem Schlucken und dem Atmen. > Ik heb met slikken en ademhalen.
6. jemandem Gesellschaft leisten > gezelschap houden
7. sich den Kopf zerbrechen > zich het breken
8. Widerstand leisten > bieden
9. Die Batterie ist entladen. > De batterij is .
10. die führende Partei > de partij
11. Sie hat zarte Haut. > Zij een zachte huid.
12. Biegen Sie in die Straße nach dem Zeitungskiosk ein. > U moet de straat na de kiosk .
13. einen Beruf ausüben > een uitoefenen
14. am späten Nachmittag > laat in de middag / in de late
15. zum Gedächtnis an / zur Erinnerung an > ter aan