Deutsch - Niederländisch Test 72 - Goethe-Tests Fortgeschrittene

TEST 72: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!

allerhaast - dag - gauw - geest - geloof - intellectuele - overschrijden - schrappen - slechte - straat - verdiepingen - vergadering - vind - voor - worden -

1. Können Sie so schnell wie möglich kommen? > Kunt U zo mogelijk komen?
2. ganz in meinem Sinne > helemaal in mijn
3. das Haus ist drei Stockwerke hoch > het huis is drie hoog
4. Was meinen Sie dazu? > Wat u daarvan?
5. Ich glaube, Sie sind an der Reihe, mein Herr. > Ik , dat U aan de beurt bent, Mijnheer.
6. schlecht sehen / schlechte Augen haben > ogen hebben / slecht zien
7. Seine intellektuellen Fähigkeiten sind toll. > Zijn capaciteiten zijn geweldig.
8. Der Zahn muss gezogen werden. > De tand moet getrokken .
9. die Grenze überschreiten > de grens overtrekken / / overgaan
10. Biegen Sie in die Straße nach dem Zeitungskiosk ein. > U moet de na de kiosk inslaan.
11. eine Versammlung abhalten > een houden
12. alle zwei Tage > om de
13. in aller Eile > in allerijl / in
14. von der Liste streichen > van de lijst
15. Für Ihre Bestellung vom ... bedanken wir uns. > Wij danken u uw bestelling van ... .