TEST 70: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!
Hoeveel - aan - drie - giet - hoofdpijn - kampeerterrein - minste - omslaan - plezier - slaapzak - trein - trekken - verdiepingen - vruchten - zit -
1. Was bin ich schuldig? >
ben ik u schuldig?
2. Ich brauche einen Rucksack / Schlafsack. >
Ik heb een rugzak /
nodig.
3. Schlag 3 Uhr >
klokslag
uur
4. beim leisesten Geräusch >
bij het
geluid
5. der Schlüssel steckt >
de sleutel
in het slot
6. Der Versand der Ware erfolgt mit der Bahn. >
De goederen zullen per
vervoerd worden.
7. Bewegen Sie nicht den Verletzten! >
Raakt U de gewonde niet
!
8. ein zweistöckiges Haus >
een huis met twee
9. mit Vergnügen >
met
10. um die Ecke biegen >
de hoek
11. in Frage stellen / in Zweifel ziehen >
in twijfel
12. Wo liegt der nächste Campingplatz? >
Waar is het dichtstbijzijnde
?
13. Kopfschmerzen haben >
hebben
14. Früchte tragen >
afwerpen / vrucht dragen
15. es regnet in Strömen / es gießt >
het stortregent / het
Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe
LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.