TEST 59: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!
berekening - bieden - fatsoenlijk - geval - kaartjes - meesterwerk - opendoen - pijn - schoon - televisietoestel - thuis - voorraad - wil - wordt - zich -
1. ich habe ihn zu Hause angetroffen >
ik heb hem
aangetroffen
2. Ich möchte einen alkoholfreien Aperitif. >
Ik
graag een alcoholvrij aperitief.
3. den Vorhang aufziehen >
het gordijn opentrekken / het gordijn
4. Der Elektriker hat unseren Fernseher repariert. >
De elektricien heeft ons
gerepareerd.
5. Betreten strafbar. >
Overtreding
gestraft.
6. sich anständig benehmen >
zich
gedragen
7. Widerstand leisten >
weerstand
8. Sie müssen sich impfen lassen. >
U moet
laten inenten.
9. Hier habe ich Schmerzen. >
Ik heb hier pijn. / Hier heb ik
.
10. ein frisches Hemd anziehen >
een
overhemd aantrekken
11. Mit Ihrer Berechnung sind wir nicht einverstanden. >
Wij zijn het niet eens met uw
.
12. in keiner Weise >
in geen
13. vorrätig / auf Lager >
voorradig / in
14. er hat ein Meisterwerk geschaffen >
hij heeft een
geschapen
15. Es ist besser, Reservierungen für Tickets zu machen. >
Het is beter om
te reserveren.
Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe
LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.