Deutsch - Niederländisch Test 56 - Goethe-Tests Fortgeschrittene

TEST 56: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!

Mijn - Waarmee - aanbod - betaalt - blik - boven - doen - expresse - naar - nieuwsgierigheid - ontmoeting - oud - tolk - vis - voor -

1. Haben Sie gekochtes Huhn oder gekochten Fisch? > Hebt u gekookte kip of gekookte ?
2. Was machen Sie beruflich? > werkt U?
3. Das wird das letzte Treffen sein. > Dat zal de laatste zijn.
4. über dem Durchschnitt > het gemiddelde
5. Ich möchte das per Express / Einschreiben schicken. > Ik wil dit graag per / aangetekend versturen.
6. Mein Großvater kämpfte im Krieg. > grootvader heeft in de oorlog gevochten.
7. den Haushalt führen > het huishouden
8. gespannt sein auf > benieuwd zijn
9. Besteht vor dem Hotel eine Parkmöglichkeit für unseren PKW? > Is er parkeergelegenheid het hotel?
10. Sie haben Silvester eine Party gemacht. > Zij hebben met en nieuw een feest georganiseerd.
11. ein Angebot machen > een doen
12. einen Blick werfen auf > een werpen op
13. Wo kann ich einen Dolmetscher finden? > Waar kan ik een vinden?
14. Er zahlt einen beträchtlichen Betrag an Steuern. > Hij een aanzienlijk bedrag aan belasting.
15. aus Neugier > uit