Deutsch - Niederländisch Test 50 - Goethe-Tests Fortgeschrittene

TEST 50: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!

alstublieft - contactlenzen - doel - geweten - koken - komen - mogelijkheid - naar - onder - ongeluk - produkt - rekening - rondte - stuks - zich -

1. Können Sie mir bitte einen Pelzmantel zeigen? > Wilt U mij een bontjas laten zien, ?
2. Haben Sie den Unfall gesehen? > Hebt u het gezien?
3. das Ziel erreichen > het bereiken
4. Das ist eine gute Gelegenheit, Geld zu verdienen. > Dat is een goede om geld te verdienen.
5. Ich habe meine Kontaktlinsen verloren. > Ik ben mijn kwijt / verloren.
6. Besteht die Möglichkeit, selbst zu kochen? > Is het mogelijk om zelf te ?
7. deutsches Erzeugnis > Duits / Duitse makelij / gemaakt in Duitsland
8. ein reines Gewissen haben > een zuiver hebben
9. rings umher > in het rond / in de / rondom
10. Wir haben 100 Stück auf Lager. > Wij hebben 100 in voorraad.
11. an die Stelle treten von > in de plaats van / de plaats innemen van
12. Unserem Schreiben fügen wir die Rechnung bei. > Bijgesloten vindt u de .
13. unter der Erde / unterirdisch > de grond / aarde
14. Er machte die Übersetzung vom Spanischen ins Englische. > Hij maakte een vertaling vanuit het Spaans het Engels.
15. Rufen Sie mich an, wenn es Schwierigkeiten gibt. > Belt u mij als er problemen voordoen.