Deutsch - Niederländisch Test 44 - Goethe-Tests Fortgeschrittene

TEST 44: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!

Dode - betalen - blijken - dienst - door - doorbrengen - geef - geschiedenis - hebt - inbegrepen - inbegrepen - integendeel - kaartje - ter - vrijhouden -

1. Das Salz kommt aus dem Toten Meer. > Dit zout komt uit de Zee.
2. das wird sich zeigen > dat zal
3. Ich gebe Ihnen eine Spritze. > Ik u een injectie.
4. Welcher Blutgruppe gehören Sie an? > Welke bloedgroep u?
5. Geschichte studieren > studeren
6. die Zeit verbringen > tijd
7. Sind Benzin und Öl im Preis enthalten? > Zijn benzine en olie in de prijs?
8. eine Strafe zahlen > een boete
9. Einfahrt freihalten! > Inrit s.v.p.!
10. im Gegenteil >
11. Noch jemand ohne Fahrschein? > Nog iemand zonder ?
12. Womit kann ich dienen? > Wat kan ik voor u doen? / Waarmee kan ik u van zijn?
13. es liegt mir am Herzen > dat gaat mij harte
14. Ist die Heizung im Preis inbegriffen? > Is verwarming in de prijs ?
15. aus Mangel an > gebrek aan