TEST 38: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!
aan - beste - breken - hart - luchtje - opgeven - programma - twee - vandaag - verbonden - verkoudheid - voertuig - voorstelling - vooruit - vragen -
1. falsch verbunden >
verkeerd
2. Das Fahrzeug ist beschädigt. >
Het
is beschadigd.
3. das Gepäck aufgeben >
de bagage
/ afgeven / laten registreren
4. Geben Sie mir zwei Cheeseburger. >
Mag ik
cheeseburgers?
5. Beginn der Vorstellung um ... >
De
begint om ...
6. jemanden um Rat fragen >
iemand om raad
7. der Erste in der Klasse >
de
van de klas
8. sich den Kopf zerbrechen >
zich het hoofd
9. ein Programm senden >
een
uitzenden
10. eine starke Erkältung >
een flinke
11. Wir haben heute Ihre Sendung erhalten. >
Wij hebben
uw zending ontvangen.
12. im Voraus >
/ vooraf / bij voorbaat
13. an die Luft gehen >
een
scheppen
14. von ganzem Herzen >
van ganser harte / met heel mijn
15. Du hast das Bügeleisen angelassen. >
Jij hebt de strijkbout / het strijkijzer
laten staan.
Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe
LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.