TEST 37: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!
Gaat - aan - andere - diep - eruit - goud - hebben - hebt - iemand - nieuws - varkensvlees - vrijhouden - wees - woord - zoeken -
1. Das Bügeleisen ist an, sei vorsichtig. >
Het strijkijzer is aan,
voorzichtig.
2. Ich möchte mein Haar gewaschen haben. >
Ik wil graag mijn haar gewassen
.
3. Geben Sie mir bitte Schweinefleisch! >
Ik zou graag wat
willen hebben, alstublieft!
4. sein Wort brechen >
zijn
breken
5. Meine Lieblingsfarben sind Gold und Silber. >
Mijn lievelingskleuren zijn
en zilver.
6. jemandem Glück wünschen >
geluk wensen
7. vergebens suchen >
tevergeefs
8. Setzen Sie sich und machen Sie es sich bequem! >
U zitten en maakt het U gemakkelijk!
9. Vielleicht später mal. >
Misschien een
keer.
10. eine frohe Nachricht >
goed
11. im Innern >
in het hartje /
in z'n hart
12. es sieht nach Regen aus >
het ziet
, of we regen krijgen
13. Du hast das Bügeleisen angelassen. >
Jij
de strijkbout / het strijkijzer aan laten staan.
14. Hunde an der Leine führen! >
Honden aanlijnen! / Honden
de lijn!
15. Ausfahrt freilassen! >
Uitrit
!
Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe
LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.