TEST 28: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!
Azijn - doel - donker - dranken - eerste - geen - grote - heeft - houden - kritiek - lek - positie - uitzenden - zoiets - zullen -
1. das Ziel verfehlen >
het
missen
2. Was soll das heißen? >
Wat
dit te betekenen?
3. Hat man je so was gesehen? >
Heb je ooit
gezien?
4. Ich hoffe, dass alle deine Träume in Erfüllung gehen. >
Ik hoop dat al je dromen uit
komen.
5. der Reifen ist geplatzt >
de band is
6. Pfeffer. Salz. Senf. Essig. Ingwer. Zimt. >
Peper. Zout. Mosterd.
. Gember. Kaneel.
7. ein Programm senden >
een programma
8. Sind Mahlzeiten und Getränke im Preis inbegriffen / enthalten? >
Zijn maaltijden en
bij de prijs inbegrepen?
9. eine hohe Summe >
een
som geld
10. Wir sind in der Lage, Ihnen ... anzubieten. >
Wij zijn in de
om u ... aan te bieden.
11. im Gedächtnis behalten / sich etwas merken / etwas behalten >
in gedachten
12. in keiner Weise >
in
geval
13. Kritik üben >
uitoefenen
14. es wird finster / dunkel / Nacht >
het wordt
15. auf den ersten Blick >
op het
gezicht
Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe
LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.