Deutsch - Niederländisch Test 27 - Goethe-Tests Fortgeschrittene

TEST 27: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!

armen - bedanken - dan - effect - gedaan - geen - goed - huis - iedere - moeder - niets - sluiten - temperatuur - tot - uitschakelen -

1. Dank sagen für >
2. das Haus ist drei Stockwerke hoch > het is drie verdiepingen hoog
3. ebenso gut wie > net zo als
4. ich kann nicht anders als > ik kan niet anders
5. den Strom abschalten > de stroom
6. nicht die geringste Ahnung > flauw idee
7. Die Temperatur ist langsam gefallen. > De is langzaam gezakt.
8. sie hängt an ihrer Mutter > zij hangt erg aan haar
9. eine Wirkung haben > hebben
10. Am ... habe ich bei Ihnen eine Bestellung aufgegeben. > Op ... heb ik een bestelling bij u .
11. in die Arme schließen > omarmen / in de sluiten
12. Freundschaft schließen mit > vriendschap met
13. es ist nichts übriggeblieben > er is overgebleven
14. zu meiner Überraschung > mijn verbazing
15. auf Schritt und Tritt > bij stap / overal waar men gaat en staat