TEST 26: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!
Betaalt - Houdt - Kijk - Wilt - bestelling - gang - kiespijn - maanden - passeren - regenboog - stellen - stok - temperatuur - trambaan - tranen -
1. Da ist ein Regenbogen am Himmel! >
Er staat een
aan de hemel!
2. Packen Sie dies bitte für mich ein! >
U dit voor me inpakken, alstublieft?
3. Haltet den Dieb! >
de dief!
4. Was machen deine Zahnschmerzen? >
Hoe gaat het met je
?
5. Ich habe zwei Monate Kündigungsfrist. >
Mijn opzeggingstermijn is twee
.
6. sich in Verbindung setzen mit >
zich in verbinding
met
7. Die Temperatur ändert sich von Ort zu Ort. >
De
verschilt van plaats tot plaats.
8. Sieh mich an! >
me aan!
9. Wir mieten fünf Zimmer, Diele und Küche. >
Wij huren vijf kamers, een
en een keuken.
10. mit dem Stock schlagen >
met een
slaan
11. Am ... habe ich bei Ihnen eine Bestellung aufgegeben. >
Op ... heb ik een
bij u gedaan.
12. in Tränen ausbrechen >
in
uitbarsten
13. Folgen Sie der Straßenbahnlinie. >
Volgt u de
.
14. vorübergehen an >
voorbijgaan aan /
15. Kostet es für Kinder den halben Preis? >
men voor kinderen halve prijs?
Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe
LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.