Deutsch - Niederländisch Test 23 - Goethe-Tests Fortgeschrittene

TEST 23: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!

Daarom - achterna - daar - groente - helpen - hond - inhalen - kapot - meer - onder - tegen - tweedehands - verzaken - voorgerechten - zijn -

1. Haben Sie gekochtes Gemüse? > Hebt u gekookte ?
2. Kann man am Ort Fahrräder anmieten? > Kun je ter plekke fietsen huren?
3. Ich habe meine Brille zerbrochen. > Mijn bril is .
4. gegen den Strom schwimmen > de stroom in zwemmen
5. seine Pflicht verletzen > zijn plicht
6. jemandem unter die Arme greifen > iemand / iemand ondersteunen
7. Nicht überholen! > Niet ! / Verboden in te halen!
8. Die Preise verstehen sich ohne Verpackung. > De prijzen exclusief verpakking.
9. Sie ist deswegen so aufgebracht / verärgert. > is zij zo woedend / geërgerd.
10. Als erstes hätte ich gern gemischte Vorspeisen. > Als voorafje wil ik graag verschillende .
11. immer der Nase nach > je neus steeds maar / steeds maar rechtuit
12. unter einer Bedingung > één voorwaarde
13. Vorsicht! Bissiger Hund! > Pas op voor de !
14. Es tut mir Leid, aber ich kann nicht mehr bezahlen. > Het spijt me, maar ik kan helaas niet betalen.
15. Bücher aus zweiter Hand > boeken