TEST 22: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!
Misschien - betalen - bevestigen - bezet - buiten - examen - iets - lekke - leven - lijden - parkeertijd - plastic - rest - spijt - verlies -
1. Haben Sie etwas zu verzollen? >
Hebt u
aan te geven?
2. Kann ich eine Plastiktüte haben? >
Hebt u een
tas voor mij?
3. das übrige Geld >
de
van het geld
4. Ich habe eine Reifenpanne. >
Ik heb bandepech. / Ik heb een
band.
5. die Leitung ist besetzt >
de lijn is
6. Die Parkzeit ist abgelaufen. >
De
is verlopen.
7. Sie hat die Prüfung bestanden / geschafft. >
Zij heeft het
gehaald.
8. Vielleicht später mal. >
een andere keer.
9. ein schwerer Verlust >
een zwaar
10. einen Verlust erleiden >
verlies
11. Wir bestätigen den Empfang Ihrer Sendung. >
Wij
de ontvangst van uw zending.
12. am Leben bleiben >
in
blijven
13. Es tut mir Leid, aber ich kann nicht mehr bezahlen. >
Het
me, maar ik kan helaas niet meer betalen.
14. Muss ich an der Kasse zahlen? >
Moet ik bij de kassa
?
15. außer Betrieb >
werking
Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe
LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.