Deutsch - Niederländisch Test 20 - Goethe-Tests Fortgeschrittene

TEST 20: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!

Mag - brug - doet - graag - inbegrepen - jou - mag - met - moment - punt - slikken - stroom - succes - vijftien - worden -

1. Haben Sie einen Prospekt mit Abfahrts- und Ankunftszeiten? > Hebt U een boekje de tijden van vertrek en aankomst?
2. nach dem Bahnübergang / nach der Brücke > na de spoorwegovergang / na de
3. Ich habe Probleme mit dem Schlucken und dem Atmen. > Ik heb problemen met en ademhalen.
4. ich zähle auf dich > ik reken op
5. Die Maschine verbraucht zuviel Strom. > De machine verbruikt te veel .
6. Sie dürfen 50 Kilometer nicht überschreiten. > U niet harder dan 50 km/u.
7. sie führt ihm den Haushalt > zij het huishouden voor hem
8. Viel Glück. Meine besten Glückwünsche. > Veel ! Mijn beste gelukwensen.
9. Mittag ist die heißeste Tageszeit. > De middag is het heetste van de dag.
10. Als erstes hätte ich gern gemischte Vorspeisen. > Als voorafje wil ik verschillende voorgerechten.
11. in diesem Punkt / in dieser Beziehung > op dit / in dit opzicht
12. Bringen Sie mir ein nicht zu kaltes Mineralwasser. > ik een glas mineraalwater dat niet te koud is?
13. Es sind fünfzehn Grad über Null. > Het is graden boven nul.
14. Ist die Bedienung inbegriffen? > Is de bediening ? / Is het inclusief bediening?
15. wütend werden > woedend