Deutsch - Niederländisch Test 11 - Goethe-Tests Fortgeschrittene

TEST 11: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!

Hoe - aanhouden - alcoholvrij - blijven - doen - eens - feest - gelegenheid - griep - maaltijden - metronet - onhygiënisch - plaatse - spreekt - uitgegleden -

1. Was machen deine Zahnschmerzen? > gaat het met je kiespijn?
2. das versteht sich von selbst > dat vanzelf
3. Lasst uns einen Wagen anhalten. > Laten we een auto .
4. Rate mal! > Raad !
5. Ich bin auf der Bananenschale ausgerutscht. > Ik ben over een bananenschil.
6. Ich möchte einen alkoholfreien Aperitif. > Ik wil graag een aperitief.
7. bei Gelegenheit > bij
8. Gibt es eine Karte vom U-Bahn-Netz? > Is er een plattegrond van het ?
9. Die Badezimmer waren unhygienisch. > De badkamers waren .
10. die Grippe haben > de hebben
11. Sind Mahlzeiten und Getränke im Preis inbegriffen / enthalten? > Zijn en dranken bij de prijs inbegrepen?
12. Wir hatten Silvester eine Party. > Wij hadden een met oud en nieuw.
13. Bleiben Sie liegen! > U moet liggen!
14. an Ort und Stelle > ter
15. Er wird sein Bestes versuchen. > Hij zal zijn uiterste best .