Deutsch - Niederländisch Test 1 - Goethe-Tests Fortgeschrittene

TEST 1: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!

Hierbij - Pas - Zie - alstublieft - behandelen - boos - brutaal - erg - gaan - maakte - manieren - neemt - open - plekke - schat -

1. Kann man am Ort Fahrräder anmieten? > Kun je daar ter fietsen huren?
2. Ich hoffe, Sie nehmen es mir nicht übel. > Ik hoop dat U 't me niet kwalijk .
3. Achtung, Feuergefahr! > op, brandgevaar!
4. Geben Sie mir bitte Schweinefleisch! > Ik zou graag wat varkensvlees willen hebben, !
5. Seien Sie nicht unverschämt / frech! > Wees niet zo onbeschaamd / !
6. Der Laden ist ganztägig geöffnet. > De winkel is de hele dag .
7. Wie alt schätzt du ihn? > Hoe oud je hem?
8. Hiermit bestätige ich den Eingang Ihrer Lieferung. > bevestig ik de ontvangst van uw leverantie.
9. Wir sind sehr an Ihren Erzeugnissen interessiert. > Wij zijn geïnteresseerd in uw produkten.
10. Bitte wenden! > ommezijde! / z.o.z.
11. Mittel und Wege finden > vinden
12. Um wie viel Uhr öffnen / schließen die Banken? > Hoe laat de banken open? / Hoe laat sluiten de banken?
13. anständig behandeln > fatsoenlijk
14. böse werden > worden
15. Er machte die Übersetzung vom Spanischen ins Englische. > Hij een vertaling vanuit het Spaans naar het Engels.