TEST 100: Deutsch - Niederländisch

Zieh das Wort in die Lücke!
Bruin - bed - bed - bent - daar - drinken - ergens - gelukkig - heden - makkelijke - rechtstreeks - reep - trap - willen - ziek -

1. ich gehe die Treppe hinauf > ik ga naar boven / ik ga de op
2. Ich möchte gerne mit Ihnen einen Abend ausgehen. > Ik zou U graag een avond willen uitnodigen om heen te gaan.
3. Ich möchte heute abend ins Kino gehen. > Vanavond zou ik graag naar de bioscoop gaan.
4. Sie sind in die falsche Straße gefahren. > U de verkeerde straat in gereden.
5. Sie war krank, daher kam sie nicht. > Zij was , dus kwam zij niet.
6. hier und dort > hier en
7. eine Tafel Schokolade > een chocola / een chocoladereep
8. eine leichte Arbeit > een taak
9. bis heute / bis jetzt > tot op
10. Bleiben Sie drei Tage im Bett. > U moet drie dagen houden.
11. noch im Bett > nog in
12. Fröhliche Weihnachten und viel Glück im neuen Jahr! > Vrolijk Kerstfeest en een nieuwjaar!
13. Braun. Rosa. Violett. Gelb. > . Roze. Paars. Geel.
14. Führt diese Straße direkt in die Stadt? > Leidt deze straat naar de stad?
15. aus der Tasse trinken > uit het kopje

Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.