TEST 95: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!
Duitse - Rijdt - Waar - achter - alstublieft - bekend - donker - ernstig - geen - hier - horen - plaats - voelen - werkelijkheid - zich -
1. Fahren Sie ungefähr einen Kilometer weiter. >
u ongeveer een kilometer door.
2. Ich möchte ein helles / dunkles Bier. >
Ik wil graag een licht /
biertje.
3. sich auf etwas freuen >
op iets verheugen
4. sich wohl fühlen >
zich goed
5. die Uhr geht fünf Minuten nach >
de klok loopt vijf minuten
6. die deutsche Geschichte >
de
geschiedenis
7. Bitte, nehmen Sie Platz! >
Gaat u zitten! / Neemt u
, alstublieft!
8. Bitte, nehmen Sie Platz! >
Gaat u zitten! / Neemt u plaats,
!
9. im Radio hören >
op de radio
10. in Wirklichkeit / in Wahrheit >
in
11. Wo ist das WC / die Toilette? >
is de WC? / het toilet?
12. Notieren Sie Ihren Namen und Ihre Adresse. >
Schrijft u
uw naam en adres.
13. es ernst meinen >
het
/ werkelijk menen
14. es ist bekannt, dass >
het is algemeen
dat
15. Es tut mir leid, wir haben keine Zimmer frei. >
Het spijt me, wij hebben
kamer vrij.
Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe
LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.