Deutsch - Niederländisch Test 94 - Goethe-Tests - Grundstufe

TEST 94: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!

Neemt - bent - hard - humor - muziek - onder - overstappen - postzegel - veel - wil - wil - wilde - zitten - zon - zon -

1. Ich möchte Vollpension. > Ik graag volpension.
2. Ich möchte ein Einzelzimmer mit Dusche. > Ik graag een eenpersoonskamer met douche.
3. ich wollte gerade weggehen > ik net weggaan
4. schnell fahren > rijden
5. sehr viele Leute > heel mensen
6. die Sonne scheint > de schijnt
7. Wie viel kostet eine Briefmarke nach ... ? > Hoeveel kost een naar ... ?
8. Wir hoffen, dass es dir wieder gut geht. > Wij hopen dat je hersteld .
9. Bitte, nehmen Sie Platz! > Gaat u ! / Neemt u plaats, alstublieft!
10. Bitte, nehmen Sie Platz! > Gaat u zitten! / u plaats, alstublieft!
11. er versteht keinen Spaß > hij heeft geen gevoel voor
12. Es regnet. Die Sonne scheint. > Het regent. De schijnt.
13. Es sind fünf Grad unter Null. > Het is vijf graden nul.
14. Musik machen > maken
15. Muss ich umsteigen? > Moet ik ?