TEST 85: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!
Duits - Kijk - Kunt - blij - eerste - even - grond - jongelui - ogenblik - orde - taal - verstaat - vertrek - zelden - zijn -
1. Ich fahre morgen sehr früh ab. >
Ik
morgen vroeg.
2. ich lerne Deutsch >
ik leer
3. nicht selten >
niet
4. die englische Sprache >
de Engelse
5. die jungen Leute >
/ jongeren
6. Sie versteht sehr wenig Englisch. >
Zij
heel weinig Engels.
7. Sieh mal auf die Uhr, wie spät es ist! >
op de klok hoe laat het is!
8. wir sind gleich alt >
wij zijn
oud
9. Bitte putzen Sie meine Schuhe. >
u mijn schoenen poetsen?
10. am Ersten des Monats >
op de
van de maand
11. In Ordnung! >
In
!
12. Er ist durch seine Prüfung gefallen. >
Hij is gezakt voor
examen.
13. er wird jeden Augenblick hier sein >
hij kan elk moment hier zijn / hij kan elk
hier zijn
14. es freut mich >
ik ben
15. auf dem Boden >
op de
Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe
LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.