TEST 49: Deutsch - Niederländisch

Zieh das Wort in die Lücke!
Duitsland - Hartelijk - Sinds - Vannacht - afstand - brood - hulp - komt - nemen - pech - tussen - vlees - voel - warmer - wilt -

1. Kann ich jeden Tag ein Bad nehmen? > Mag ik iedere dag een bad ?
2. Was wollen Sie damit sagen? > Wat u daarmee zeggen?
3. Ich möchte einen Braten mit Kartoffeln. > Ik wil graag gebraden met aardappelen.
4. Seit wann? / Wie lange schon? > wanneer?
5. Der Winter kommt nach dem Herbst. > De winter na de herfst.
6. Besten Dank für Ihre Bewerbung. > dank / Bedankt voor uw sollicitatie.
7. heute Mittag > vanmiddag / de middag
8. Heute Nacht. Morgen früh. > . Morgenochtend.
9. die Karte von Deutschland > de kaart van
10. eine Panne haben > panne hebben / hebben
11. um Hilfe rufen > om roepen
12. in einer Entfernung von > op een van
13. noch ein Brot > nog een
14. es geht mir etwas besser > het gaat een beetje beter / ik me een beetje beter
15. Es ist wärmer als gestern. > Het is dan gisteren.

Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.