TEST 44: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!
bedankt - beetje - duur - heen - keer - liever - oudere - pijn - sigaretten - vandaag - wachten - wil - wilt - wordt - zending -
1. Haben Sie Zigaretten? >
Hebt u
?
2. das ist zu teuer >
dat is te
3. Ich möchte Halbpension. >
Ik
graag halfpension.
4. ich möchte lieber >
ik zou
5. seien Sie so freundlich >
u zo vriendelijk zijn
6. mein älterer Bruder >
mijn
broer
7. Den wievielten / Welches Datum haben wir heute? >
De hoeveelste is het
?
8. Ihre Sendung haben wir empfangen / erhalten. >
Wij hebben uw
ontvangen.
9. Vielen Dank für alles. >
Hartelijk
voor alles.
10. Noch etwas? >
Nog een
?
11. Wohin wollen Sie fahren? >
Waar wilt U
?
12. er hat mir weh getan >
hij heeft mij
gedaan
13. Er wird da auf uns warten. >
Hij zal daar op ons
.
14. drei mal drei ist neun >
drie maal drie is negen / drie
drie is negen
15. es wird warm >
het
warm
Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe
LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.