TEST 41: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!
Goedemorgen - beneden - bezoeken - bijzonders - boek - gaan - hele - lunchen - pakt - reizen - spelen - tegen - uur - waarheid - zus -
1. Da, nehmen Sie! >
Vooruit,
U even aan!
2. Ball spielen >
met de bal
3. das Buch ist weg >
het
is kwijt
4. Ich hoffe, Sie bleiben zum Mittagessen. >
Ik hoop dat U blijft
.
5. nichts Besonderes >
niets
6. die Wahrheit sagen >
de
spreken
7. hier unten >
hier
8. eine ganze Weile >
een
tijd
9. Wir besuchen dich morgen. >
Wij zullen je morgen
.
10. ins Ausland reisen >
naar het buitenland gaan / naar het buitenland
11. Sollen wir in den Zoo oder ins Museum gehen? >
Zullen wij naar de dierentuin of naar het museum
?
12. Er ist jünger als seine Schwester. >
Hij is jonger dan zijn
.
13. es ist genau 5 Uhr >
het is precies vijf
14. streng sein zu >
strikt zijn
15. Guten Morgen! / Guten Tag! >
! / Goedendag!
Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe
LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.