TEST 34: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!
Mijn - Pardon - ander - anders - daarmee - een - heen - kant - leuk - maal - nemen - niets - slaap - ten - trap -
1. Das ist ein interessantes Projekt. >
Dat is
interessant project.
2. Lass das sein! >
Houd
op!
3. ich gehe die Treppe hinunter >
ik ga naar beneden / ik ga de
af
4. Ich habe meine Brille kaputt gemacht. >
bril is stuk.
5. Ich möchte gerne mit Ihnen einen Abend ausgehen. >
Ik zou U graag een avond willen uitnodigen om ergens
te gaan.
6. Geh zur Seite! >
Aan de
!
7. nichts Wichtiges >
belangrijks
8. eingeschlafen sein >
in
gevallen zijn
9. Entschuldigen Sie! / Entschuldigung! >
! Neem me niet kwalijk.
10. sonst nichts >
verder niets /
niets
11. drei mal drei ist neun >
drie
drie is negen / drie keer drie is negen
12. irgend jemand >
iemand / de een of
/ wie dan ook
13. es macht mir Spaß >
ik vind het
/ ik heb er plezier in
14. Aufnahmen / Fotos machen >
foto's
/ foto's maken
15. zum Teil >
gedeeltelijk /
dele / deels
Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe
LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.