TEST 13: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!
Dag - Duits - Hebt - Verboden - ambassade - avondeten - buiten - citroen - graag - van - verlopen - voorbeeld - voorbij - zijn - zou -
1. Haben Sie ein Telefonbuch? >
U een telefoongids?
2. Rauchen verboten! >
te roken!
3. Ich hätte gern gemischten Salat ohne Tomaten. >
Ik zou
een gemengde salade zonder tomaten willen.
4. Ich möchte heute abend ins Kino gehen. >
Vanavond
ik graag naar de bioscoop willen gaan.
5. der Sommer ist vorbei >
de zomer is
6. Verstehen Sie deutsch? >
Verstaat u
?
7. Wiedersehen, bis später! >
, tot later!
8. Dieser Pass ist abgelaufen. >
Dit paspoort is
.
9. ein Beispiel geben >
een
geven
10. Angst / Furcht haben vor >
bang
voor
11. Können Sie mir sagen, wo die Botschaft ist? >
Kunt u mij vertellen, waar de
is?
12. Bringen Sie mir etwas Zitrone. >
Kunt u mij een schijfje
brengen?
13. Es regnete, deshalb konnten wir nicht rausgehen. >
Het regende, daarom konden wij niet naar
gaan.
14. zu Abend essen >
souperen / het
nuttigen
15. aus Wolle >
wol
Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe
LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.