TEST 9: Deutsch - Niederländisch
Zieh das Wort in die Lücke!
Accepteert - Franse - Heeft - Hoe - aardig - gemist - kopen - kwijt - ochtends - retour - ver - verstaat - wat - weken - zondag -
1. das ist sehr freundlich von Ihnen >
dat is erg vriendelijk van u / dat is erg
van u
2. ich habe den Zug verpasst >
ik heb de trein
3. Ich habe meine Fahrkarte verloren. >
Ik ben mijn kaartje
.
4. Ich möchte einen Ring kaufen. >
Ik wil een ring
.
5. Nehmen Sie Schecks an? >
u ook cheques?
6. die französische Sprache >
de
taal
7. Wie gefällt Ihnen ... ? >
bevalt u ...?
8. Sind Sie in einer Krankenkasse? >
u een ziektekostenverzekering?
9. eine Rückfahrkarte >
een retourtje / een
10. am Vormittag / vormittags >
's morgens / 's
11. in vierzehn Tagen >
over twee
12. morgen ist Sonntag >
morgen is het
13. er versteht Deutsch >
hij
Duits
14. Ist es noch weit? >
Is het nog
?
15. etwas Geld >
een beetje geld /
geld
Copyright © 1997-2012 by Goethe-Verlag GmbH München, Germany
All rights reserved. Siehe
LIZENZ-VEREINBARUNG
KOSTENLOS zum privaten Gebrauch, für öffentliche Schulen und für nicht-kommerzielle Zwecke.